Wilde bijen in de bloemetjes: de knautiabij
Mei is bijenmaand bij Onze Natuur! Daarom zetten we elke week de favoriete wilde bij van een natuurliefhebber in de schijnwerpers. Vandaag bijt Pieter Vanormelingen, bijenkenner en wetenschappelijk medewerker bij Natuurpunt, de spits af. Zijn geliefde studieobject is de knautiabij, een grote maar kwetsbare soort die je in één oogopslag kan herkennen in een wegberm vol beemdkroon.
Hoe heb je de liefde voor de knautiabij te pakken gekregen?
Pieter Vanormelingen: “Ik ben bioloog van opleiding en heb lang onderzoek gedaan naar algen aan de universiteit van Gent. Nog voor ik echt met bijen bezig was, wist ik helemaal niks over de knautiabij. Ik kende zelfs haar naam niet … Maar het was de eerste bijensoort die ik echt bewust heb opgemerkt – wat niet zo moeilijk is, want met haar glimmend zwarte kleur en haar deels rood gekleurde achterlijf is ze een opvallende verschijning. Bovendien verzamelt ze het roze stuifmeel van de beemdkroon, dat ze in balletjes aan haar achterpoten hangt. Het is een soort die heel gemakkelijk te herkennen is, je kan ze niet missen. Een echte ‘beginnersbij’, zeg maar.” (lacht)
Hoe erg is het gesteld met de populaties?
Pieter: “Het gaat er niet zo goed mee … Ze is sterk achteruitgegaan door het verlies van haar habitat. Net als een groot deel van onze wilde bijen is de knautiabij gespecialiseerd in het verzamelen van stuifmeel van slechts één specifieke waardplant, met name de beemdkroon of knautia, om haar larven te voeden. Uit Zweeds onderzoek blijkt dat, om een nestgang met zes broedcellen te vullen en dus zes larven tot bijen op te kweken, er elf planten nodig zijn. Beemdkroon is een plant die groeit in droge, bloemrijke graslanden die zich sterk lenen voor akkerbouw. Maar in ons land vind je niet meer veel van dat soort graslanden.”
“Met steun van de provincie Vlaams-Brabant hebben Jens D’Haeseleer, medewerker van Natuurpunt Studie, en ik, toen nog als vrijwilliger, zo’n tien jaar geleden in de hele provincie alle gekende locaties van beemdkroon afgezocht. In de eerste plaats om te kijken of de knautiabij er nog aanwezig was, en wat bleek? De soort kwam nog op slechts op 16 van de 96 locaties voor – heel weinig dus. Tegelijk telden we ook hoeveel beemdkroonplanten er groeiden en bekeken we wanneer er gemaaid werd.”
Wat waren dan precies de knelpunten?
Pieter: “Ten eerste zijn de groeiplaatsen van beemdkroon erg beperkt in omvang. Veel van die groeiplaatsen staan in wegbermen en tellen maar een gering aantal planten, te weinig om een duurzame populatie van knautiabijen te onderhouden. Ten tweede waren veel van de bermen die we eind juni tegenkwamen pas gemaaid. In Vlaanderen is het de gewoonte rond 15 juni te maaien, maar de knautiabij vliegt voornamelijk in juli. Op dat moment zou de beemdkroon dus vol in bloei moeten staan”.
“Dat wil echter niet zeggen dat maaien niet nodig voor beemdkroon, integendeel. Het maakt de vegetatie schraler en dus minder voedselrijk, waardoor het gras openvalt en er meer kruiden tussen kunnen groeien, met meer bloemenrijkdom als resultaat. Ook voor de beemdkroon is dat goed nieuws, want op die open plekjes in het gras vindt in het najaar ook de kieming van de zaden plaats. Als de bodem te voedselrijk is en het gras te hoog en te dicht wordt, worden de zaden overschaduwd door het gras en verstikken ze in het voorjaar al. Met een goed maaibeheer zal dus ook de beemdkroon in wegbermen uitbreiden. Maar als je maait op het verkeerde tijdstip, dan zijn er geen bloemen op het moment dat de knautiabij vliegt.”
“Een derde knelpunt dat ons opviel, is dat hoe meer geïsoleerd de groeiplaats van beemdkroon is, des te kleiner de kans dat er knautiabijen zitten. Je zit dan namelijk met zogenaamde ‘metapopulaties’: een netwerk van populaties die verbonden zijn door individuen die kunnen koloniseren tussen de verschillende locaties. Een ingewikkeld, maar belangrijk concept, want vandaag zijn er heel wat soorten die in dergelijke kleine, versnipperde populaties voorkomen. Hoe groter de lokale populatie, hoe kleiner de kans dat ze uitsterft en hoe meer geïsoleerd, hoe kleiner de kans dat ze gekoloniseerd wordt. Als de populaties te klein én te geïsoleerd zijn, dan is er meer extinctie dan dat er kolonisatie en verdwijnen de populaties geleidelijk uit de regio. Ondanks het feit dat er lokaal nog plaatsen bestaan die geschikt zijn voor de soort, zal die er dan toch niet meer voorkomen. Dit lijkt dus ook aan de hand te zijn met de knautiabij.”
Het is dus belangrijk dat er veel beemdkroonplanten dichter bij elkaar te vinden zijn?
Pieter: “Inderdaad. Eveneens uit Zweeds onderzoek blijkt dat de knautiabij heel honkvast is: ze nestelt zich in de bodem op een plekje waar beemdkroon groeit en vliegt enkel uit om stuifmeel van die plant te verzamelen. Doorgaans gaat ze dus niet ver over het landschap uitzwermen, wat ze houdt er niet van om gebieden waar geen beemdkroon groeit te overbruggen. Af en toe begint één bij wel te zwerven en die kan dan nieuwe locaties koloniseren – een verschijnsel dat we de laatste jaren al enkele keren gezien hebben – maar dit gebeurt niet zo vaak. Het is dus essentieel om grote beemdkroon-groeiplaatsen te creëren, die onderling met elkaar verbonden zijn en niet te ver uit elkaar liggen, liefst dichter dan een kilometer. Op die manier kan je dan een grote metapopulatie uitbouwen.”
“De knautiabij is echter niet alleen. Je hebt ook de knautiawespbij (Nomada armata), een zogenaamde koekoeksbij die haar eitjes legt in het nest van de knautiabij. Vanuit menselijk oogpunt is dat misschien laakbaar gedrag, maar op vlak van natuurbehoud zijn die koekoeksbijen net heel waardevol, in die zin dat ze duiden op een gezonde populatie van hun gastvrouw. Vaak zijn ze ook zeldzamer, en dat is ook hier het geval: de knautiawespbij komt tot nu toe enkel voor aan de Grensmaas. Tijdens de hele inventarisatie in Vlaams-Brabant hebben we ze dan ook niet aangetroffen. Vorig jaar zagen we wel één zwervend mannetje in een tuin in Lubbeek, en een andere onderzoeker vond er ook in Herentals … Waarschijnlijk was het toevallig net een goed jaar voor de knautiawespbijen.”
“We hebben ook eens een schatting gemaakt van het aantal vrouwtjes van de knautiabij in een van de metapopulaties in Hoegaarden, een van de grootste in de provincie. Op de vijf of zes locaties samen kwamen we uit op een totaal van amper 126 vrouwtjes. We hebben dus te maken met een heel kwetsbare situatie. De toestand van de knautiabij is eigenlijk een treffend voorbeeld van hoe sommige bijensoorten het de laatste tijd erg moeilijk hebben gekregen – of soms zelfs volledig konden verdwijnen.”
Kunnen we alsnog iets ondernemen om de situatie te verbeteren?
“We zijn alvast niet bij de pakken blijven zitten en zijn gestart met detailbeheer, specifiek voor de knautiabij. In de regio Hoegaarden, met aangrenzend Tienen en Boutersem, heb ik het op mij genomen die drie knelpunten aan te pakken om ervoor te zorgen dat de knautiabijen het goed doen. Ondertussen hebben we daar al enkele vliegplaatsen, dankzij natuurontwikkeling in het kader van de ruilverkaveling Hoegaarden. In de bloemrijke graslanden op voormalige akkers naast de wegbermen zie je dat de beemdkroon zich heel traag verspreidt. Dit is een proces van tientallen jaren: we zijn nu ongeveer twintig jaar ver en ondertussen gaat de beemdkroon zo’n vijftien meter het grasland in. Waarom gaat het zo traag? Omdat beemdkroon hele zware zaden heeft, die vlak bij de moederplant vallen. En uiteraard moet de vegetatie ook open en schraal genoeg zijn, maar dat is ondertussen wel het geval.”
“Verwaarloosde bermen maaien we zelf, onder andere met het Zeisteam, de vrijwilligers van de lokale Natuurpunt-afdeling en Aculea, de bijen- en wespenwerkgroep. De beemdkroonstroken in het lokale natuurgebied worden niet gemaaid in juni, maar pas begin oktober. Zo kunnen ze gewoon blijven bloeien. Met de gemeente Hoegaarden hebben we bovendien de afspraak dat ook de gemeentelijke bermen pas in het najaar of eventueel al in het voorjaar gemaaid worden. Zijn de bermen bijvoorbeeld sterk verruigd, dan kan het nodig zijn om in mei al eens te maaien, zodat er terug bloei is in juli. Eens de berm voldoende schraal is, volstaat een najaarsmaaibeurt.”
En welk resultaat leverde dat detailbeheer tot nu toe al op?
“Door het maaitijdstip te verleggen en op alle locaties een goed maaibeheer tot stand te brengen, oogsten we al opmerkelijk veel succes. Op de grote vliegplaatsen tellen we nu recordaantallen knautiabijenvrouwtjes, die rechtstreeks gerelateerd zijn aan de populatiegrootte. En naar het noorden toe proberen we met goed beheer nieuwe metapopulaties te verkrijgen, door beemdkroon-groeiplaatsen te vergroten. Voorlopig lijkt dat wel te lukken. Af en toe is er op een bepaalde locatie wel eens een terugval die je moeilijk kan verklaren, maar over het algemeen zien we zeker een stijgende trend. Op de grootste locatie hebben we nu bijvoorbeeld meer dan zeshonderd bloeiende beemdkroonplanten en kan je ruim twintig vrouwtjes tellen, wat in realiteit meer dan honderd vrouwtjes betekent, want je vindt ze natuurlijk nooit allemaal.”
“Eigenlijk is de knautiabij de enige bij in Vlaanderen waarvoor gericht beheerd wordt om de populaties te doen toenemen. Voor dagvlinders gebeurt dit wel vaker, maar bij wilde bijen is dat uitzonderlijk. Als je weet dat we meer dan 400 wilde bijensoorten in België kennen, waarvan een derde op de Rode Lijst staat, dan weet je ook dat er nog wat werk aan de winkel is. Met Waarnemingen.be proberen we alvast het inventariseren van bijen te bevorderen en via opleidingen en excursies reiken we tools aan zodat mensen de verschillende bijensoorten kunnen leren herkennen. Hoe meer kennis over hun leefgebied, maar ook over de beperkte aantallen van sommige soorten we bij het bredere publiek krijgen, hoe meer het belang van wilde bijen voor onze natuur duidelijk wordt.”