Alle geheimen over de vogeltrek ontrafeld
Kijk eens omhoog! Het trekseizoen is al een tijdje aan de gang en veel vogels zijn op weg naar hun overwinteringsgebieden. Sommige vliegen in grote zwermen, zoals spreeuwen, kraanvogels en ganzen. Andere soorten, vaak kleinere vogeltjes, vliegen in hun eentje op soms grote hoogte. Het is ongelooflijk wat voor afstanden trekvogels afleggen: een grutto kan 12.000 km non-stop vliegen in slechts 11 dagen. En het gaat ons petje al helemaal te boven dat ze dan ook nog eens precies de juiste kant op vliegen om op precies dezelfde plek als vorig jaar terecht te komen. Hoe doen ze dat toch? En waarom doen ze al die moeite?
Waarom migreren vogels?
De meeste trekvogels in ons land overwinteren in de tropen. Men zegt dan ook vaak dat vogels migreren om een lekker warme winter te hebben. Maar waarom vliegen ze dan elk voorjaar weer terug naar ons koudere België vliegen? Wil je de vogeltrek écht begrijpen, bekijk het dan eens door een andere bril. Het zijn eigenlijk geen Belgen die in de winter op vakantie gaan naar het warme zuiden, maar tropenbewoners die zich in de zomer bij ons komen voortplanten!
In hun streek van herkomst, rond de evenaar dus, zijn er geen seizoenen zoals wij die kennen. Er heerst het hele jaar eenzelfde temperatuur en daardoor is er ongeveer altijd evenveel voedsel. Ook blijft de daglengte er het hele jaar nagenoeg constant. Bij ons daarentegen is er het hele jaar door weinig voedsel, behalve tijdens het ‘groeiseizoen’: de lente. Dan verschijnt er plots een overschot aan voedsel, zoals zaden, kruiden, insecten, etc. Bovendien is het in de lente een stuk langer licht. En dat betekent meer tijd om voedsel te zoeken. Het voedseloverschot gecombineerd met de langere dagen zijn zo aantrekkelijk dat ze een vliegreis van duizenden kilometers meer dan de moeite waard maken!
Zo komen vogels uit de tropen bij ons terecht om hun nageslacht de allerbeste eerste zorgen te kunnen bieden. De ganzen die bij ons overwinteren vliegen ‘s zomers dan weer richting Arctische gebieden om er te profiteren van de explosie aan insecten en de hoge kwaliteit aan kruiden en grassen.
Hoe trekken vogels succesvol naar het zuiden?
Bij de vogeltrek zijn er twee aspecten van levensbelang: op tijd vertrekken en de weg vinden. Klinkt als een eenvoudige taak, maar dat is het zeker niet!
Om op tijd te vertrekken, doen vogels ten eerste beroep op ‘fotoperiodisme’. Dat houdt in dat ze de veranderende daglengte (fotoperiode) gebruiken als aanwijzing. Wanneer de dagen korter worden in de herfst weten ze dat ze terug moeten naar de tropen. Het handige aan die indicator is dat die elk jaar precies gelijk is.
Maar in de omgekeerde richting werkt dat trucje niet. Want zoals gezegd, is in de tropen de daglengte altijd hetzelfde. In de jaren ‘80 bracht een Duits onderzoek aan het licht hoe vogels dan wel weten dat het tijd is om terug te keren. Tijdens een experiment dat vandaag de dag door geen enkele ethische commissie zou goedgekeurd worden, sloot men trekvogels op in een kooitje afgesloten van daglicht. Zelfs zonder informatie over de daglengte, bleken de vogels duidelijk rustelozer te worden op het moment dat ze aan hun noordwaartse trek zouden moeten beginnen. Het onderzoek bewees daarmee dat vogels een soort interne ‘biologische klok’ hebben.
Oriëntatiekampioenen
Hoe vogels de weg vinden is nog veel merkwaardiger. Ze leggen duizenden kilometers af om precies in hetzelfde bos en soms zelfs in exact hetzelfde nestkastje terecht te komen. Ook jonge vogels die nog nooit op hun overwinteringsplaats zijn geweest, zoals boerenzwaluwen, weten de weg. Niet te geloven, toch?
Vogels gebruiken twee instrumenten om hun route te bepalen: de zon en een kompas. Trekvogels weten dat de zon in het oosten opkomt en ondergaat in het westen. Bovendien zijn ze zich ervan bewust dat de stand van de zon verandert per tijdzone. Als ze richting het westen vliegen, vliegen ze met de zon mee en is het dus langer licht overdag. Daar houden ze dus ook allemaal rekening mee, al zijn het vooral de ‘hoogvliegers’ die gebruikmaken van de zon als richtingaanwijzer, omdat ze die te allen tijd zien opkomen en ondergaan.
Lager vliegende vogels kunnen rekenen op hun ‘intern kompas’. Het klinkt als science fiction, maar het is echt waar. Vogels hebben namelijk microscopisch kleine ‘magneetkristallen’ in bepaalde weefselcellen. Die kristallen zijn zo gevoelig dat ze de magnetische oriëntatie van de aarde waar kunnen meten. Net zoals een kompas kunnen vogels dus het noorden bepalen. Daar kunnen we als mens een puntje aan zuigen!