Ga naar main content
hannes-ledegen.jpeg
Hannes Ledegen

Meetnetten leggen trends bloot in de natuur

Klimaatopwarming, droogte, isolatie, tekort aan geschikt habitat … Onze natuur krijgt het zwaar te verduren. Heel wat populaties gaan erop achteruit. Maar welke soorten krijgen het echt moeilijk? Waar is het nodig om in te grijpen? En hoe goed werken onze maatregelen om soorten te beschermen? Om op al die prangende vragen een statistisch sluitend antwoord te krijgen, werd in 2016 het project ‘meetnetten’ gelanceerd. 

Coördinator van al dat veldwerk – en van de bijna 400 vrijwilligers die aan het project meewerken – is Natuurpunt Studie. Sam Van de Poel en een team van collega’s leiden alles in goede banen. “Wanneer je populaties opvolgt, is het heel normaal om hen jaar na jaar te zien fluctueren. Misschien zijn er het in een bepaald jaar veel meer bosvruchten, waardoor een bepaald dier vetter de winter ingaat en het komende jaar meer nakomelingen produceert. Maar dat wil nog niet zeggen dat de soort op lange termijn erop vooruitgaat. Daar kan je pas iets zinnigs over zeggen wanneer je ze op lange termijn opvolgt. Dit is dan ook een project van lange adem: vaak kunnen we pas na  24 jaar met voldoende precisie vaststellen hoe sterk een soort erop voor- of achteruit gaat. Grote veranderingen kunnen we natuurlijk sneller detecteren: zo zagen we in de laatste jaren een sterke afname van de heivlinder en de gevlekte witsnuitlibel.”

Wat is dat eigenlijk, zo’n meetnet?

Sam: “Op een gestandaardiseerde manier informatie vergaren, dat is waar het in dit project allemaal om draait”, gaat Sam verder. “Met de meetnetten monitoren we kwetsbare soorten op de lange termijn. Zo kunnen we trends berekenen die statistisch steek houden. Een ‘meetnet’ voor een bepaalde soort (of een groep soorten) omvat een aantal locaties waar we op vastgelegde tijdstippen op een heel specifieke manier aan het tellen gaan. Daarvoor kunnen we rekenen op bijna 400 vrijwilligers, elk gespecialiseerd in één of enkele soorten.”

Hoe gaan al die vrijwilligers precies te werk?

Sam: “Dat verschilt sterk van soort tot soort. Er zijn soorten die we jaarlijks tellen, voor andere is het voldoende om elke drie jaar op pad te gaan. Vlinders en libellen turven we door vooraf afgesproken trajecten af te stappen en onze ogen goed de kost te geven. Voor de opvolging van onze broedvogels hebben we over gans Vlaanderen vierkante kilometerhokken aangeduid, waarin telkens 6 telpunten zijn bepaald. Onze tellers vatten daar gedurende een bepaalde tijd post en noteren elke vogel die ze zien of horen. De amfibieën zijn weer een ander verhaal. Kikkers tellen we door te luisteren naar het aantal individuen die op een bepaalde plek kwaken, voor salamanders die in het water leven installeren we fuiken die we 24u later leegmaken. De Roestbruine kniptor tellen we door de mannetjes te lokken met feromonen en om het aantal wilde hamsters te kunnen inschatten, scannen we wekelijks in augustus de afgemaaide graanvelden op aanwezige burchten.”

iwan-lewylle-2.jpeg
Iwan Lewylle

“Op die manier worden in totaal meer dan 80 soorten nauwgezet opgevolgd en dan heb ik de vogels nog niet eens meegeteld. Die zijn goed voor nog eens meer dan 300 soorten. Het allerbelangrijkste hierbij is dat we elk jaar op precies dezelfde manier gegevens verzamelen. Alleen dan zijn ze bruikbaar om trends op de lange termijn te bepalen.”

Wat gebeurt er met al die gegevens?

Sam: “De telgegevens gaan naar het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) en Natuur en Bos. Het INBO staat in voor de statistische analyse ervan en maakt jaarlijks een rapport op over één van de onderzochte soortgroepen. Vorig jaar waren dat de libellen, dit jaar de dagvlinders en volgend jaar zijn de amfibieën aan de beurt. Het zijn ook het INBO en het Agentschap voor Natuur en Bos die de soortenmeetnetten financieren, zodat de Vlaamse Overheid de nodige cijfers heeft om aan Europa te kunnen rapporteren hoe het met de natuur in Vlaanderen gesteld is."

"Vanuit Europa worden aan de verschillende lidstaten immers ambitieuze doelstellingen opgelegd omtrent beschermde soorten. Via de meetnetten kunnen we enerzijds correct opvolgen hoe die soorten het doen, maar kan het beleid ook tijdig bijgestuurd worden wanneer we zien dat onze aanpak op lange termijn geen zoden aan de dijk brengt.”

Hoe komt het dat zo’n belangrijk project steunt op de inzet van vrijwilligers?

Sam: “Het is simpelweg onbetaalbaar om alle meetnetlocaties te tellen met  een team van professionals. Om je een idee te geven: gedurende de eerste campagne van vijf jaar (2016 - 2020) werden meer dan 10.000 tellingen verricht binnen dit project. Bovendien zijn een heleboel vrijwilligers van Natuurpunt al jaar en dag bezig met het opvolgen van deze soorten. We hebben dus de nodige know-how in huis omtrent het verzamelen van grote hoeveelheden data én we kunnen rekenen op specialisten die zich door de jaren heen hebben ontpopt tot experts van hun favoriete soort. Via een openbare aanbesteding hebben we het soortenmeetnetten-project binnengehaald en tot nu toe slagen we er telkens in om onze doelstellingen te halen.”

Van de 11 dagvlinders die sinds 2016 geteld worden, gaat er slechts één soort duidelijk op vooruit.
Resultaten van de dagvlindermeetnetten in Vlaanderen (Periode 2016 - 2021) - INBO
Van de 11 dagvlinders die sinds 2016 geteld worden, gaat er slechts één soort duidelijk op vooruit.

“Voor ons zijn de meetnetten ook een manier om beheermaatregelen op te volgen en bij te sturen. Als we zien dat bepaalde soorten er jaar na jaar op achteruitgaan, weten we dat we moeten ingrijpen. In september en oktober tellen we bijvoorbeeld de vuursalamanders, die komen enkel voor in oude, vochtige eiken- en beukenbossen met heldere bronbeekjes, bospoelen en veel dood hout. De vrouwtjes zijn eierlevendbarend en zetten hun larven af in het water. Maar na enkele jaren droogte konden ze dat levensnoodzakelijke water niet meer vinden. In de hoop dat er nog voldoende regen zou vallen, bleven ze met een buik vol eitjes rondlopen – op sommige plaatsen tevergeefs. Door in te grijpen op de waterhuishouding, bijvoorbeeld door grachten af te dammen, wordt er nu meer water opgehouden in het bos en kunnen de vrouwtjes voortaan wel hun eitjes kwijt.” 

In welke regio’s zijn de tellers actief?

Sam: “Eigenlijk coveren onze tellers zowat gans Vlaanderen, in elke buurt is wel een soort te vinden die we opvolgen via een soortenmeetnet. Er is nagenoeg geen enkel uurhok (5x5 km) waar we niet actief zijn. We tellen dus niet alleen de populaties in natuurgebieden waar vaak al volop wordt ingezet op de soort. Nee, we tellen ook de populaties in de stad, op het platteland, middenin industriecomplexen en in de bermen van kanalen. Enkel zo krijgen we een volledig beeld voor het hele Vlaamse grondgebied.”

“De kamsalamander doet het tegenwoordig bijvoorbeeld erg goed in bepaalde natuurgebieden waar er aan habitatverbetering is gedaan, maar in landbouwgebieden crashen veel populaties naar een dieptepunt. Al die details moeten in kaart gebracht worden met het oog op een duurzame toekomst voor onze natuur. In het verleden heeft die heel wat zware klappen moeten verwerken en het is aan ons – de mens – om dat tij te doen keren. Dit project maakt de resultaten van ons harde werk meetbaar, maar het legt ook heel wat pijnpunten bloot. En dat is onmisbaar om onze aanpak op vlak van natuurherstel verder te verbeteren.”

Meer over


Gerelateerde artikels